Gewone pad
De gewone pad heeft een beigebruin tot roodbruine wratachtige huid. Hij leeft hoofdzakelijk op het land, maar plant zich voort in het water. Deze pad houdt zich overdag schuil en gaat in de schemering op jacht.
Achter zijn ogen zitten klieren waarmee hij een onsmakelijke stof kan afscheiden om belagers van zich af te houden.